Het is zondagochtend. Het zonnetje schijnt en ik staar naar een document op de laptop. ‘Groepsles aan eerste klassen’ staat er bovenaan in dikke letters. Aan het begin van het schooljaar verzorg ik - samen met mijn collega Andrea van den Berg - vanuit het ondersteuningsteam, in samenwerking met de coaches, groepslessen voor onze klassen. We starten met een korte inleiding waarin het doel van de groepslessen wordt uitgelegd: elkaar beter leren kennen, groeien van onderling vertrouwen in de klas en versterken van het teamgevoel. Dan is het tijd voor een korte energizer. ‘Fruitmandje’ is mijn favoriet. Een stoelendans die leerlingen in beweging krijgt met als winst dat leerlingen die altijd een plekje naast elkaar zoeken, nu ook eens naast iemand anders zitten.
Terwijl leerlingen zich verdelen in groepjes zie ik één leerling aandachtig naar haar laptop turen. Als ze merkt dat ik haar richting op loop, vraagt ze me op de man, of liever gezegd vrouw, af: “Mevrouw, hoe oud bent u eigenlijk?” Ik had van alles verwacht, maar deze zag ik niet aankomen. “Nou, eind van het jaar word ik 60”, antwoord ik. “Oh echt? Dat had ik niet gedacht.” Dat compliment steek ik maar in m’n zak. En dan vervolgt ze. “Weet u, ik moet later waarschijnlijk doorwerken tot ik 70 ben, zé-vén-tíg! Dat is toch niet normaal?”. Met een diepe zucht glijdt ze onderuit op haar stoel alsof ze per direct alles uit haar handen wil laten vallen vanwege deze schokkende ontdekking. Tja, daar zit je dan. In de schoolbanken in de eerste klas van het voortgezet onderwijs. Ik kan me voorstellen dat veertig al oud is, laat staan het idee dat je zeventig moet worden voordat je kunt stoppen met werken.