Programma Versterking Kwaliteit Onderwijs
donderdag 23 mei 2024
Elke Carmelschool heeft een eigen kwaliteitscyclus. De inzichten die daaruit voortkomen, worden steeds vaker onderling gedeeld. Het programma Versterking Kwaliteit Onderwijs (VKO) wil daaraan nog verder bijdragen. “Met het oog op de praktijk. Je moet er in de klas iets mee kunnen doen”, licht programmanager Christel Wolterinck toe.
Verbindingsofficier. Met dat woord omschrijft Christel haar opdracht. “Elke school heeft een eigen kwaliteitscyclus. Hoe kunnen we bereiken dat die cycli meer op elkaar aansluiten? Dat is de vraag, of liever de opdracht, van waaruit ik werk.” Er is al het Carmelnetwerk Kwaliteitszorg, gevormd door de kwaliteitsmedewerkers van de afzonderlijke Carmelscholen. “Daar werd eerst vooral uitgewisseld, nu is de benadering meer vanuit gezamenlijke thema’s. Samen optrekken heeft voordelen. Grotere scholen hebben eigen kwaliteitsmedewerkers, voor kleinere is dat moeilijker, maar allemaal moeten ze hun kwaliteit in beeld hebben. Dat kan beter door te verbinden.”
Hier komt het programma VKO in zicht. “Kwaliteit is van de scholen, maar we weten dat we elkaar ook op dit terrein kunnen versterken. Dat is óók Samen Slimmer.” Met die laatste opmerking verwijst Christel naar het programma om de bedrijfsvoering van scholen en bestuursbureau met elkaar te verbinden.
Het programma VKO kent vooralsnog drie hoofdlijnen. De eerste, Borgen & Verantwoorden, gaat onder meer over zelfevaluatie en collegiale visitatie. Leren & Ontwikkelen richt zich op professionalisering, Onderzoek & Innovatie stuurt aan op het stimuleren van research naar onderwijsinnovatie. Dat klinkt allemaal abstracter dan het is, zoals hieronder blijkt uit de praktijk van de locatie Geessinkweg van het Bonhoeffer College in Enschede. “Bij Carmel hebben we geen afzonderlijke afdeling Onderwijs en Kwaliteit. Het is mijn taak om met ondersteuning vanuit het netwerk op deze drie lijnen de scholen bij elkaar te brengen en projecten te verbinden en te initiëren, om zo de kwaliteit van het onderwijs diep in de scholen te verankeren”, legt Christel verder uit.
Eén van de onderdelen is de gezamenlijke ontwikkeling van hulpmiddelen. “Kijk naar zelfevaluaties en collegiale visitatie. Waar moeten die aan voldoen? Het is gewenst dat we daarvoor samen een manier vinden om beter te begrijpen wat we dan bedoelen en willen bereiken.” In december 2022 promoveerde Christel aan de Universiteit Twente op het gebruik van informatie van en over leerlingen om het onderwijs te verbeteren. “Dat is de essentie van toetsen. Je wilt informatie verzamelen, om die vervolgens te benutten.
Waar wil je naartoe, waar sta je nu en wat heb je nog nodig om je doelstelling te verwezenlijken? De drieslag van het formatieve handelen: ‘Feed Up, Feed Back, Feed Forward'. Je toetst om de ontwikkeling te volgen en scherp te krijgen welke stappen je nog moet zetten.”
Bij de mid-term review van het strategisch document Koers 2025 worden alle scholen bevraagd waar ze halverwege de looptijd staan, wat ze nog willen doen en wat ze meegeven voor het volgende koersdocument. “Daarbij betrekken we ook de leerlingen. Hoe vinden zij dat wij het doen?” Christel is er enthousiast over: “De leerlingen vragen meer aandacht voor ‘leren leren’. Dat is metacognitie, je eigen presteren afzetten tegen leerdoelen en bijbehorende succescriteria. Dan komen de vragen: weet ik waar ik naartoe moet, en weet ik wat ik nog nodig heb? Dat past bij onze doelstelling om onze leerlingen voor te bereiden op een leven lang leren. Dit zijn mooie opbrengsten, die verdieping en focus geven, en waar ik als verbindingsofficier bij help.”
Die verdiepingsslag in verbinding gebeurt ook al in de scholen, weet ze: “Het Bonhoeffer College wil een brede brugklas van meerdere niveaugroepen, en wil dat de daarvoor benodigde expertise in eigen huis aanwezig is. Dan werk je sámen aan de kwaliteit van het onderwijs. In de praktijk, in de klas.” Hier slaat Christel een brug naar haar deeltijdwerkzaamheden voor de faculteit Onderwijskunde van de Universiteit Twente. “Het is ook mijn taak om de inzichten daar te vertalen naar de praktijk. Je moet er in de klas iets mee kunnen doen.”
Over naar de mavolocatie Geessinkweg van het Bonhoeffer College in Enschede. Hier spreken we kwaliteitsmedewerker Demi Spaander, docent wiskunde Erika Vos en docent Nederlands Moniek Makkink. Demi legt uit hoe de brede brugklas veel van docenten vraagt: differentiëren, formatief handelen en coachen in de les. Op zoek naar effectieve scholing viel het oog op de methode Adapt, ontwikkeld door de Universiteit Twente (UT). “Die brengt formatief handelen en differentiëren bij elkaar. We hebben aangeklopt bij de UT en zo kwam Christel in beeld.” In overleg is gekozen voor een ‘train de trainer’- traject, om de expertise duurzaam in eigen school te ontwikkelen. Links op de foto: Erika Vos Erika pakt een A4’tje met daarop een schema uit haar map. Ze legt uit: “Het begint met de voorbereiding van een volledige serie lessen. Je kijkt wat je moet doen, welke leerdoelen gehaald moeten worden en hoe die passen in het curriculum. Vervolgens bereid je elke afzonderlijke les uit de serie voor. Daarna evalueer je en neem je de opgedane kennis mee naar de volgende les.” Naast het schema staan vijf principes waarmee de docent tijden de les rekening moet houden: ‘Werk doelgericht’, ‘Monitor voortdurend’, ‘Daag alle leerlingen uit’, ‘Stem instructie(s), verwerking en huiswerk af’ en ‘Stimuleer zelfregulatie’.
Moniek: “Aan het begin van de lessenserie leggen we de leerlingen uit wat we gaan doen en waarom.” Dat sluit aan bij het al langer bij enkele vakken bestaande gebruik om thematisch te werken, waarbij de leerdoelen aan de leerlingen worden uitgelegd. “We zijn er naartoe gegroeid. Op een studiedag hebben we besproken hoe we de school over een paar jaar zien. Het ging over coachen, projecten en een flexibel lesrooster. Dat gaf het gevoel dat we allemaal met hetzelfde bezig zijn”, vertelt Erika. Demi springt in: “Dat schema van die lessenserie geldt nu als uitgangspunt voor alle Bonhoefferlocaties.”
Moniek wijst op een volgend aspect. “Deze manier van werken dwingt je ook om naar jezelf te kijken, als docent. Waar moet ik zelf nog aan werken? Daarover hebben we het ook.” Demi, die geboeid luistert, vraagt of docenten elkaars lessen bezoeken. “Dat nog niet”, antwoord Erika, “maar we hebben er al wel over gesproken. We gaan in kleine kring beginnen met het filmen van lessen, als eerste stap.”
Ze vervolgt: “Ons team wil graag uitproberen. Wat werkt, wat werkt niet? Voor mij was de methode Human Dynamics heel leerzaam. Daar zie je hoe mensen anders in elkaar zitten en hoe je daarmee rekening kunt houden. In de klas zie ik dat terug. Sommige leerlingen hebben het nodig om even met elkaar te overleggen, anderen willen liever eerst zelf even nadenken. Dat inzicht vind ik een hele verrijking.” “Dan heb je het al over differentiëren”, constateert Moniek, “je bent je bewust van die verschillen en houdt daar rekening mee.”
Bovendien, Demi attendeert erop, heeft Enschede veel leerlingen met een taalachterstand. “Als je niet met niveau 1F binnenkomt, heb je moeite met álle vakken”, weet ze, “je móet hier wel differentiëren.” Erika: “Maar er is wel een verschil met eerder. We waren hier al op weg, maar deden veel op gevoel. Door de samenwerking met de UT hebben we meer onderbouwing, dan kun je veel concretere stappen zetten waarvan je van tevoren beter weet dat ze de leerling écht helpen.”
Demi constateert: “Jullie hebben nu je eigen expertise binnen de school.” Daarom valt in het gesprek ook enkele malen de term ‘formatieve cultuur’. Het hele team is er inmiddels van doordrongen. “We werken meer vakoverstijgend, we zijn er ons meer van bewust dat we overeenkomstige leerdoelen hebben”, verduidelijkt Erika. Zo overlegt ze met de collega die economie geeft. “We werken allebei met procenten, we stemmen nu af hoe we daarover lesgeven.” Dat gebeurt ook bij de inzet om de leesvaardigheid van de leerlingen te vergroten, merkt Moniek op: “We besteden er allemaal aandacht aan.” En meer dan dat, ze heeft een klas al eens gevraagd het geschiedenisboek mee te brengen in de aanloop naar een proefwerk. “Dan kijken we samen wat daar staat en wat je moet weten.”
Het wordt steeds meer leren van en met elkaar. Leerlingen leren van docenten en omgekeerd, docenten leren van en met elkaar. Erika vertelt dat ze haar eindexamenleerlingen een boekje heeft gegeven, waarin ze lezen wat ze allemaal moeten kennen en kunnen. “Ze zien wat ze nog nodig hebben, wat ze nog moeten doen.” Demi: “Dat is eigenaarschap. Ze krijgen zicht op hun eigen leerproces.” Erika past de inzichten ook toe in de laatste lessen vóór het eindexamen. “Dan werken ze op papieren aan de muur samen een opgave uit. Als leerling zie je dan meteen of je het echt helemaal begrijpt. En ik zie wat mij nog te doen staat.”
In het gesprek worden de woorden niet genoemd, maar begrippen als wisselwerking en congruentie dienen zich aan. In de formatieve cultuur krijgt de leerling zicht op de leerdoelen en de manier waarop hij of zij die het best kan bereiken. Docenten benutten de informatie die ze in de lessen opdoen en delen die met collega’s, en werken samen aan hun doelstellingen. Moniek: “We doorlopen de formatieve cyclus, we monitoren en evalueren. Met de leerlingen, met elkaar en met de schoolleiding.” Tekst: Hans Morssinkhof Fotografie: Niki Kits-Polman
Categorieën: Nieuws Tags: VKO/ Versterking Kwaliteit Onderwijs Vertoningen: 287